Ik loop naar het station, kijk naar de vertrekborden, kies de eerste de beste trein en ga zitten in een lege coupé. Ik heb het koud en ik heb honger. 'Wat wil je nu? Denk je dat het elders beter is, dat je die pijn daar niet zult voelen?' Ik zie hem weer voor me, ik voel even zijn warmte.
Als ik wakker word, is mijn koffer verdwenen. Een conducteur maant me de trein te verlaten, want dit is het eindpunt. Ik loop de trein uit; zoeken naar mijn koffer heeft geen zin. De woorden van een gedicht van Gerrit Achterberg komen zomaar boven:
"een afgezette passagier
een in beslag genomen koffer
offer-dier"
Ik verlaat de stationshal: een vrouw zonder koffer in een grijze jas. Mijn besluit staat vast. Zo wil ik niet verder.
Ik loop eerst nog mee met een lange stoet van mensen, maar dan buig ik af naar een stille straat. Ik loop verder zonder om te zien, kilometers lang.
Dan sta ik stil voor een plas met rietvelden eromheen. Het water lokt. Opeens is het er: het licht, dat wordt weerspiegeld in het water. Zacht oranje van kleur, een gouden gloed. Niet het schelle licht van die morgen, dat wreed het duister verstoorde. Maar een troostvol, teder licht. Het voelt als een arm om me heen.
Een wenkend licht? Of toch een nieuw begin?
29 november 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten