Zoeken in deze blog

woensdag 6 december 2017

Voorbij

Ze plukt dorre bladeren van geraniums en kijkt naar vroege voorbijgangers. Vanuit haar armstoel, bekleed met fluweel, aanschouwt ze het leven.

Ooit speelde ze een glansrol in de opera en bekoorde vele duizenden met haar wondermooie stem. Op den duur werden de zalen leger en het publiek bleef tenslotte helemaal weg. Toen haar manager haar meedeelde dat haar tijd voorbij was, vertrok ze met stille trom.

In haar kast hangen de kostuums waarin ze optrad. Elke avond verkleedt ze zich voor de spiegel; zet een cd op met haar stemgeluid, Haar stem kraakt mee. Het applaus klinkt ijl.

Nel Goudriaan @11 december 2017

Foto: schilderij Kees van Dongen 1908

zondag 3 december 2017

Opgebrand



Opgebrand

‘Je lontje is te kort geworden; ik brand mijn vingers niet langer meer aan jou,’ zegt ze.
Ze gooit me achteloos in de vuilnisbak.
Mijn rustieke lichaam, ooit fier rechtop, is verworden tot een vormeloze open krater. De pit is eruit. De vlam heeft mijn binnenste verteerd. Ik ben nutteloos geworden.

Is ze vergeten dat ik haar huid een fluwelen glans gaf met mijn zachte licht?
Is ze vergeten dat mijn flakkeringen haar donkere avonden verlichten?
Weet ze niet meer van mijn troostende warmte in koude nachten?
Weet ze niet meer van mijn lieflijke geur die die stank van bederf verdreef?

Ik wist van van tevoren dat mijn levensduur was beperkt tot slechts zevenenvijftig uur. En al die uren ben ik dienstbaar geweest. Ik deed niet aan zelfontplooiing: het beste van mezelf schonk ik aan anderen.
Van zelfmedelijden en geklaag houd ik niet, maar moet mijn leven eindigen op de schroothoop?
Wie verwarmt mij -desnoods au bain marie- tot ik smelt en samen met lotgenoten een nieuw leven kan beginnen?

Nel Goudriaan @ november 2017

zondag 26 november 2017

De vrouw in het bos 

Ik loop met mijn camera door het bos en zie haar vanuit de verte. Ze zit daar helemaal alleen op een bankje bij het water met haar hoofd gebogen. Ze lijkt wel een standbeeld: ik zie geen enkele beweging. Is ze misschien in slaap gevallen?

Langzaam loop ik dichter naar het bankje en zie nu de contouren van haar gezicht. Ik schat haar tussen de dertig en veertig jaar oud. Ze heeft een frêle gezicht, haar lange haren bedekken het voor een deel. Ze draagt rode schoenen met een hoge hak, totaal ongeschikt om mee in een bos te lopen. Ik onderdruk mijn neiging een foto van haar te maken. Door de lens zie ik een surrealistisch beeld, zoals in een schilderij van Hopper.

Wat doet deze vrouw hier op dit tijdstip van de dag? Heeft ze geen baan, geen gezin? Zou ze het niet koud hebben: het is een gure herfstdag. Ik verwacht haar eerder shoppend in de binnenstad of in een ruim verlicht kantoor dan hier. Ze is niet gekleed als een vrouw die het gewend is om stil in een bos te zitten. Zou ik haar aanspreken? Iets in mij weerhoudt me daarvan, op een of andere manier jaagt ze me angst aan. Ze straalt een grote afstandelijkheid uit, ze wil duidelijk alleen zijn. Is ze misschien zojuist ontslagen? Nee, dat kan het niet zijn, er is geen enkele emotie zichtbaar op haar gezicht: geen woede, geen wanhoop, niets. Heeft ze zojuist te horen gekregen dat ze ongeneeslijk ziek is en is al haar hoop vervlogen? Dat lijkt me aannemelijker. Maar is er helemaal niemand bij haar die een arm om haar heen kan slaan, juist nu? Het liefst loop ik nu gewoon door en ga verder waar ik mee bezig ben: een serie mooie herfstfoto’s maken, nu het nog kan. Maar dat voelt niet goed. Stel dat ik morgen in de krant lees, dat ...

Langzaam beweeg ik me in de richting van de vrouw en blijf vlak voor haar stilstaan. 

‘Mevrouw, gaat het wel met u?’ hoor ik mezelf met een vreemde hoge stem vragen.

Ze slaat haar ogen op en kijkt me aan met een lege blik.

‘Ik maak me ongerust over u, het is veel te koud om zo lang stil te zitten hier.’  

‘Maakt u zich vooral geen zorgen over mij,’ klinkt opeens een zachte stem. ‘Ik zit hier gewoon een beetje te dromen in mijn lunchpauze; straks moet ik weer aan het werk.’

Beschaamd loop ik weg. Mijn fantasie is weer eens op hol geslagen.



zaterdag 21 oktober 2017

Geluk




Geluk is weerloos
broos
als de stilte van de nacht
onvoorspelbaar
voor wie veel verwacht
zacht als de streling van een kind
de zoelte van een zomerwind

Geluk is vergankelijk
ongewis
voor wie worstelt
een leeggelopen luchtballon
een eendagsvlinder
sluimerend
in de avondzon

Geluk is vederlicht
ongrijpbaar
voor wie tast
onvindbaar
voor wie zoekt
een glimp van de eeuwigheid
voor een seconde lang
gevangen in de tijd

@Nel Goudriaan
21-10-2017

Leeg huis

van buiten lijkt dit huis een mausoleum
binnen schuifelt een man 
in een grijs pak
als een schaduw in het avondlicht 
een muis komt plat tevoorschijn 
uit mijn pyamabroek 
gillend klim ik op een stoel 
daar heb je op geslapen, lacht mijn broer 

mijn vader fluistert over de man 
die zich verhing in eigen huis
achter grijs beslagen ramen
een tafel met een bord 
vol groene schimmel en een vissenkom
aan het plafond een lege haak

mijn moeder plukt overhangende 
takken van paarse seringen
uitbundig bloeiend langs de vaart
achter het verlaten huis
vult lege vazen
ons huis geurt naar dood
 
sindsdien
 sluipen muizen door mijn dromen
kruipen witte maden over grijze mannen
hangen pakken aan haken in plafonds
sluimert in mij een onbestemd verlangen 
naar een seringenstruik in het paars
elk voorjaar weer

Nel Goudriaan 04-11-2017

Gedicht voor Poëzie Werkplaats
Thema: Griezelig en eng

vrijdag 13 oktober 2017

Voorbij


Foto Greetje Kruidhof

Versie 2
jouw was wiegt
in het zonlicht
wordt gestreeld
door trage takken
 jij ging voorbij
verdween uit zicht

mij rest een huis
wit en steriel
een meer omringd
door bergen
een uitzicht
als een ansicht
zonder ziel

Versie 1

Jouw was wiegt
 in het zonlicht
wordt gestreeld
door tere takken
jij was, jijj ging voorbij
verdween uit zicht

mij rest het witte huis
een meer omringd door bergen
een uitzicht zonder jou
steriel
zoals een ansicht
 zonder ziel

@Nel Goudriaan 13-10-2017

woensdag 4 oktober 2017

Wit



Niet zwart
maar wit is de kleur van de angst
ze verstopt zich
verraderlijk
tussen schoongewassen lakens
wanneer het zonlicht
zich een weg baant
door de gordijnen

vrolijk lachend
bezorgen verplegers
thee met witte pillen
en wensen me
een fijne dag

wit is de kleur van de jassen
blinkende messen snijden
het kwaad uit mijn lichaam
 de dood verschuilt zich
in verre uithoeken
hol klinkt haar lach
als mijn opengesneden lichaam
wordt gehecht met witte draden

de kleur van de angst
is wit
krijtwit
lijkwit

@Nel Goudriaan
Gedicht geschreven voor de VUMC poëziewedstrijd 2017 Thema: Angst

zaterdag 30 september 2017

Witte duif



De duif fluisterde in haar oor: ‘Doe het niet.’

De bruidegom, gekleed in een glanzend donkerblauw pak, keek zijn bruid verwachtingsvol aan. ‘Nee,’ sprak ze met duidelijke stem.Toen ze het stadhuis uitrende, zag ze nog net hoe haar moeder de -speciaal voor deze gelegenheid aangeschafte- witte zakdoek voor haar mond hield.
Ze had de juiste beslissing genomen, dat voelde ze. Haar trouwjurk sleepte door de modder en kleurde zwart van onderen. Maandenlang waren ze bezig geweest met de voorbereidingen voor de bruiloft: de gastenlijst, de bruidstaart, het diner, de tafelschikking. Alles was tot in de puntjes geregeld, vooral door moeder en schoonmoeder. Ook kochten die twee samen de design meubels voor de nieuwe patiowoning. Ze had af en toe geprotesteerd, maar haar verloofde suste haar: ‘Ach schatje, laat ze toch. Ze bedoelen het goed en het wordt prachtig.’
Slechts één wens van haar werd na protest vervuld: ze mocht haar duif meenemen, haar trouwe metgezel. De kreet ‘zo romantisch, een witte duif’ van haar schoonmoeder gaf de doorslag.

De blikken van verbaasde voorbijgangers deerden haar niet. Vanuit de verte hoorde zij haar naam roepen. Omkijken deed ze niet.De witte duif spreidde haar vleugels en vloog de vrijheid tegemoet.

donderdag 28 september 2017

Kopdichten

Kopdicht Trouw 28 september 2017.






De Verheven Berg doet Bali trillen
Voorlopig gaat het gewoon door
Ik dank God voor dit goede nieuws

Wie het geluk niet vindt is haast een loser
Spookbeelden van rijke en succesvolle levens
De ziel is uit het zicht verdwenen

De lach en de traan staan dicht bij elkaar
Voor katholieken geen probleem
Meer groen daar is de tuin toch voor

De luchtdruk daalt
De inkomst is te lezen in de drab
Schoonheid zonder vreugde
De ziel is uit het zicht verdwenen

Kopdichten Trouw en Volkskrant 21 september 2017

I
Septemberlicht...
Simpel genoegen
Rode bladeren, kale takken
Macho’s en macha’s
Vrouwken Pis van Amsterdam
Gelderse pasta
Pizza en kreeft zoveel als je lust
Mensdieren
Dicht op elkaar in een neststeen


II

De strijd tussen goed en kwaad hobbelt oorverdovend door
Het menselijk verzet tegen de onmenselijkheid
Groot door kanonnen als Dikke Bertha
De smartphone is een machtig wapen
Brullen en fluiten tegen Merkel
Trumps ronkende en bizarre speech
Razende stier uit de Bronx
Met woede gaat de zon niet schijnen

donderdag 14 september 2017

Lijnenspel



zwarte lijnen begrenzen 
gekleurde vlakken
driehoeken en diagonalen 
omsluiten 
het witte midden
waar serene stilte heerst

mijn oog trekt naar het rood 
hartstocht gevangen 
in primaire kleur en vorm

alom aanwezig is de dood
het groene leven sluimert
tot het licht haar kust 

@ Nel Goudriaan
 
Foto gemaakt in Stedelijk Museum Amsterdam

Kom verder

Kom verder

Je kunt stilstaan
in een weide met hemelsblauwe bloemen
wachten totdat ze verwelken ...
het verdriet om voorbijgaan
vasthouden en koesteren
tot je langzaam verdwijnt
Stilstaan is een soort van sterven


Je kunt doorgaan
de scherpe randen van de rots trotseren
omhoog klauteren
vallen en weer opstaan
een zachtgele vlinder voorbij zien fladderen
het geluk vangen met de camera
Herinneren is een soort van blijven

Je kunt verderkomen
jezelf overstijgen, de top bereiken
zien hoe vlakken in vele tinten
zich verbinden tot een adembenemend vergezicht
zwijgen, voelen, verwonderen
Voortgaan is een vorm van leven

@Nel Goudriaan




Eerste prijs Fusie Poëziewedstrijd "Kom Verder"
https://www.platform-c.nu/nieuws/winnaars-poeziewedstrijd/

 

dinsdag 15 augustus 2017

Ongeopend



Op de zolder na is het huis leeg. Er staan vele dozen en koffers. Herinneringen liggen verscholen onder het spinrag. Ik raap mijn moed bij elkaar en begin met opruimen. Als ik een doos open, zie ik een postpakket met daarop de naam van mijn opa: ongeopend, de postzegels ongestempeld. Ik aarzel, maar mijn nieuwsgierigheid wint. Het pakje bevat een doosje met een lege notendop en een brief in het handschrift van mijn oma:

Beste Jan, onze relatie is geworden tot een lege dop. Binnenkort vertrek ik naar naar mijn geboorteland Indonesië. Het spijt me, maar deze eenzaamheid verdraag ik niet langer …

Verdriet overvalt me, als ik mijn oma weer voor me zie met die  blik vol heimwee en verlangen.

zondag 13 augustus 2017

Verdwalen



Verdwalen

jij dirigeert en navigeert
bewandelt platgetreden paden
Jij ziet en wiedt
het onkruid onderweg
terwijl ik ween 
om wilde kamperfoelie

schoorvoetend vraag ik:
ga je mee verdwalen 
en samen kruipen 
door het struikgewas
en daarna liggen op een luchtmatras?

@Nel Goudriaan











Henk en Anja





Henk en Anja (11)

Het is zondagmiddag. Henk nipt aan zijn glas jenever en Anja lepelt advocaat met slagroom.

‘Weet je wat ooit mijn jongensdroom was?’

‘Werken op de visafslag in IJmuiden,’ grapt Anja.

‘Ik wilde boswachter worden. Elke dag zou ik in de vroege morgen naar de herten kunnen kijken. Eigenlijk zou ik -voordat er een stoet achter mijn baar aanloopt- nog één keer zo’n prachtig mannetjeshert met een gaffel-gewei willen zien.’

‘Henk, doe niet zo somber. Van een verkoudheid ga je niet meteen dood.’


‘Maar als ik de hoofdprijs van de loterij zou winnen, kocht ik voor ons samen een huisje in het bos.’

‘Eerst maar helemaal beter worden, lieverd. Ik koop wel een lot voor je. Deze keer winnen we vast.

Henk en Anja (10)

‘Henk, hier een brief met de vraag of we voldoende verzekerd zijn bij brand.’
‘Hoe kan ik dat weten, Anja. We betalen al jaren hetzelfde bedrag; onze meubels worden steeds ouder.’
‘Je moet je inboedelverzekering up-to-date houden, staat er.’
‘Bah, wat een naar woord: up-to-date. Het gaat om onze geliefde spullen. En inboedel doet me denken aan een begrafenis en een leeg huis.’
‘Wat ben je toch somber de laatste tijd. Sinds die verkoudheid zeg je zulke vreemde dingen.’
‘Nee, ik ben realistisch. Een inboedel is niets waard. Als je doodgaat, mag je blij zijn wanneer de kringloopwinkel alles gratis ophaalt.’
‘Weet je wat, Henk? We zeggen die verzekering gewoon op. Dan hebben we geld over voor een nieuwe matras.’


Henk en Anja (9)

‘Henk, wat doe je nú?’ roept Anja uit, als er plotseling een geelgroene fluim met een boog op de tafel terechtkomt.
Henk antwoordt niet; er volgt een onbedaarlijke hoestbui.
‘We hadden niet zonder onze windjacks moeten gaan fietsen. Je hebt vast kougevat.’
Ze kijkt ongerust naar zijn hoogrode konen en ruimt de tafel af. In eten heeft ze geen zin meer…
‘Je kunt beter naar bed gaan, jochie.’

Anja loopt rusteloos heen en weer door de kamer. Haar blik gaat naar de lege stoel voor het raam. Nadat ze de quiltclub heeft afgebeld, schenkt ze een kop koffie voor zichzelf in zonder het gebruikelijke mariakaakje. Er wacht een lange middag.
Ze besluit een warme wollen sjaal voor Henk te breien.

Henk en Anja (8)

’We zijn geluksvogels, alweer een prijs gewonnen, nu bij de BankGiro Loterij,’ roept Henk blij.
‘Wat winnen we?’
‘Een volledig verzorgd bezoek aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden.’
‘Is dat niet het museum met zalen vol mummies? Ik weet niet, of ik daar nu zo’n zin in heb.’
‘Kom op, Anja, er is een gratis lunch bij.’
‘Alsof ik kan eten in zo’n omgeving vol doden.’
Na wat heen-en-weergepraat is Anja om. Ze gaan welgemoed op reis.

Voor het museum staat een lange rij prijswinnaars; allemaal met hetzelfde kaartje.
‘De wachttijd is momenteel anderhalf uur,’ wordt er omgeroepen.
‘Henk, laten we gaan. We kopen een heerlijk broodje met worst bij Slagerij van der Zon.’
‘Wát zeg je, Anja? Heer-lijk?’



Henk en Anja (7)

Sur le pont d’Avignon,
On y danse …’

Anja ontwaakt met een grote glimlach. De afgelopen nacht heeft ze sinds lang weer gedroomd: ze danste met Peter op de brug in haar ruisende, rode rok. Ze droeg bijpassende pumps met hoge hakken. Ze lachten en kusten elkaar.
Ze denkt terug aan de gelukkige tijd met hem: Peter met zijn gekke invallen, hij was altijd in voor iets nieuws. Op een dag vertrok hij naar Parijs, zonder haar.
Hoe zou een leven met Peter zijn verlopen? Spannend, maar zou ze zonder de stabiliteit van Henk kunnen? Een onbeantwoorde vraag, een som zonder uitkomst.

‘Ben je al wakker, Anja? Wat ben je laat vandaag. Ik heb alvast onze spijkerbroeken en rode T-shirts klaargelegd.’

Henk en Anja (6)

Geweldig, we hebben een frituurpan gewonnen met de Bingo!’ juicht Anja.
‘Ben je niet blij, Henk? Je bent zo stil.
Wat is er met je? Zal ik een kopje koffie voor je inschenken?’
‘Nee, ik heb al genoeg koffie op vanavond.’
‘Een biertje dan?’
‘Ik ga naar bed.’

Anja blijft verbouwereerd achter. Wat mankeert Henk toch? Is hij niet blij met de gewonnen prijs? Had ze misschien toch voor de maaimachine moeten kiezen?

‘Wie was die rare vent die jou gisteravond vol op de mond kuste?’
‘Dat was Peter, mijn vroegere buurjongen. We waren ooit verliefd.’
‘Dat is geen reden je nu nog te zoenen.’
‘Hij feliciteerde me alleen maar. Kom op, Henk, vanavond bak ik lekkere patat voor je.’

Henk en Anja (5)

Het lukt nooit om alles op tijd in te pakken.’
‘Rustig, meisje, het komt allemaal goed. De tas met worteltjes, sperzieboontjes, bloemkool en aardappelen staat al klaar. Vis en vlees kopen we op de markt in Putten.’
‘Vergeet je de fietstassen en de regenjacks niet?’

Uitgeput strompelt Anja de auto in. ‘Zullen we volgend jaar maar thuisblijven?’
‘Als we eenmaal in ons paradijsje in het bos zijn, ben je de drukte weer snel vergeten.’
‘Over vergeten gesproken: hebben we de quiltkoffer bij ons?’
‘Natuurlijk, die heb ik als eerste in de kofferbak gelegd.’

Na een uur rijden, bereiken ze het huisje.
Nadat de koffers zijn uitgepakt en de koelkast is ingericht, roept Anja verheugd:
‘We zijn er even helemaal uit.’

Henk en Anja (4)

Al vroeg heeft Henk de verjaardagsdoos van zolder gehaald om de kamer te versieren. De slingers hangt hij op aan de -daarvoor bestemde- spijkers en over de stoel van Anja hangt hij een bloemenkrans van crêpepapier.
Zoals elk jaar maakt hij haar lievelingsontbijt klaar: toast met honing en een gebakken ei.


Anja komt stralend binnen. Als ze in de stoel plaatsneemt, maakt Henk een rondedansje en zingt daarbij: ‘Lang zal ze leven …’
Het is tijd voor het cadeau. Hij geeft Anja de bekende roze envelop.
‘Oh heerlijk, Henk, een midweek naar ‘ons’ huisje in Putten.
‘Kijk eens op de achterkant.’
‘Het is je weer gelukt: nummer vijfenvijftig.’
‘Volgend jaar nummer zesenvijftig, zegt Henk en hij geeft haar een dikke pakkerd.





Henk en Anja (3)

Snikkend komt Anja uit de spreekkamer van de huisarts. Henk staat verschrikt op: ‘Maar lieverd, wat is er aan de hand? Was ik nu toch maar met je mee naar binnen gegaan.’
‘Hij zei, dat ik niet zo ductiel meer ben op mijn leeftijd.’
‘Wat?’
‘Niet soepel, niet buigzaam.’
Henk wordt rood, zoals altijd als hij verontwaardigd is. ‘Is die man nu helemaal gek geworden? Als er één soepel is, ben jij het wel. We fietsen dagelijks ons rondje, we zijn lid van de quiltclub, we wandelen naar de markt …’
‘Dat is het hem nu juist. De dokter zei dat ik meer afwisseling nodig heb, maar dat wil ik niet.’
‘Dat lossen we samen op: we veranderen gewoon van huisarts.’





Henk en Anja (2)

Al jarenlang zijn Henk en Anja lid van de quiltclub die elke vrijdagavond samenkomt. Ze zijn ooit begonnen met het maken van placemats die ze op verjaardagen hun neven en nichten cadeau doen.
Elke donderdag fietsen ze samen naar de markt om stofjes uit te zoeken. Henk let op de kwaliteit en Anja op de kleuren. Na afloop eten ze kibbeling.
‘Eén bakje met twee vorken,’ roept de visboer al, als hij ze ziet aankomen.


Henk snijdt de stukjes stof met een uiterste precisie op maat en bedient de naaimachine. Anja sorteert de lapjes op kleur en motief. Een bijzonder uitdagend project deze keer: twee identieke quiltjacks die ze elkaar als verjaardagscadeau zullen schenken.

‘We hebben het maar goed samen.’




Henk en Anja (1)

Ze steken tegelijkertijd hun hand op als ik ze groet, Dat vereist enige acrobatiek, als je hand in hand fietst. Ik zie ze meestal van ver aankomen: Henk en Anja in dezelfde rode windjacks. De boodschappen puilen uit hun blauwgeruite fietstassen. Ze dragen beiden stevige, donkerbruine sportschoenen met beige sokken. Twee keer per week maken ze een wandeling door weer en wind. Hun rode konen kleuren dan goed bij de windjacks.
Stiekem verdenk ik ze ervan in dezelfde flanellen pyjama’s te slapen: uniseks …


Op een dag kom ik Henk tegen: hij is alleen. Zijn rode windjack staat open. De veters van zijn schoenen zijn los.
‘Waar is Anja?’ vraag ik.
Hij kijkt me wezenloos aan.
‘Ze is een dagje weg.’

donderdag 22 juni 2017

Paradijs


Paradijs

Kronkelige paden met bloeiende bermen 
Ragfijn fluitenkruid opent zijn schermen 
Koolwitjes fladderen boven paarse rapunzel 
Merels zingen, een verre koekoek roept
boven de heuvel gekroond met zwarte toorts
Zonnestralen strelen mijn schrale huid
Ik word begroet door knikkend nagelkruid
koningsvarens, hemelsleutel, ereprijs
en waan mij even in het paradijs. 

(Jac. P. Thijssepark)

woensdag 14 juni 2017

Breekpunt

Breekpunt

‘Laten we niet meteen naar huis gaan, maar naar ‘ons' restaurant.'
‘Alsof we iets te vieren hebben …’
‘Even rustig praten samen in een andere omgeving. Dat hebben we nu nodig, Marc.'
Hij knikt.

Het is stil in de auto, als we op de snelweg rijden. Ik kijk van opzij naar Marc: hij houdt zijn lippen op elkaar geklemd. Zo zag hij er ook twaalf jaar geleden uit, toen we het ziekenhuis verlieten.
‘We mogen de hoop niet opgeven,' zeg ik meer tegen mezelf dan tegen hem.

Ik sluit mijn ogen en zie de scène weer helemaal langstrekken: de arts die ons nauwelijks durfde aan te kijken, de vraag naar erfelijke ziektes in onze families, maar vooral de blik van Marc, de wanhoop en de angst die eruit spraken.
 ‘De kans op volledige genezing is niet groot, tenzij een direct familielid een nier doneert', sprak de arts.
Marc sloeg beschermend zijn arm om Paul heen.
‘Het komt goed, jongen,' zei hij. ‘Als je beter bent, gaan we weer samen voetballen.'
...
Ik denk aan die andere diagnose: 'De kans dat u samen kinderen zult krijgen is uiterst miniem.'
Een jaar later werd Paul geboren. Marc was uitzinnig van blijdschap. ‘Ik heb het altijd geweten dat ik vader zou worden,' riep hij. Toen hij zag dat bij mij de tranen over de wangen liepen, streelde hij me. ‘Vreugdetranen zijn het. Zie je wel, er gebeuren nog wonderen.'

Ik merk nu pas dat we stilstaan bij een benzinestation. Marc stapt uit om te tanken. Als hij na een tijdje terugkomt, is zijn blik anders. Ik zie een vastberadenheid die ik van hem ken.
‘Alles zal ik voor hem doen: we halen de beste artsen erbij. Ik stel me beschikbaar voor bloedtransfusie en transplantatie van mijn nier. Wie is daar meer geschikt voor dan zijn bloedeigen vader?'
Ik knik, maar mijn hart gaat als een razende tekeer. Dit moment heb ik altijd al gevreesd.

‘Wat ben je stil,' zegt hij.
‘Laat me maar even.'
‘Ik wil er helemaal voor je zijn, juist nu.'
...
‘Ook wil ik een second opinion. We moeten vechten, Inge, en niet lijdzaam afwachten.'
‘Straks in het restaurant praten we verder.'

Als we onder andere omstandigheden hier zouden zijn, zou ik genieten van deze prachtige plek: bloeiende kastanjebomen en rododendrons. Nu wens dat de bomen kaal zijn; ook de vogels mogen stoppen met hun uitbundige gezang.
De ober wijst ons een tafel aan bij het raam. De menukeuze laat ik aan Marc over. Honger heb ik toch niet.
‘Inge, onze Paul is door een wonder geboren. Ook toen was alle hoop de bodem ingeslagen. Zullen we hem alsnog verliezen? Dat geloof ik niet; help me alsjeblieft in deze strijd.'
De ober bezorgt het voorgerecht.
‘Pas op, mevrouw, mijnheer, de soep is zeer heet.'
Ik brand mijn tong, maar dat deert me niet. Nu kan ik nog even zwijgen en de illusie in stand houden. Al die jaren hield ik mijn mond om Marc geen pijn te hoeven doen.
 Ik weet dat ik in één klap zijn leven zal verwoesten, als ik hem de waarheid vertel, maar de ziekte van Paul maakt dat ik geen keus meer heb. Een foute beslissing nam ik om Marc in het ongewisse te laten.
‘Inge, waar ben je met je gedachten?'
‘Ik zie steeds Paul voor me in dat ziekenhuisbed: inwit, maar zijn ogen stonden helder. Vol goede moed is hij, terwijl wij weten …'
‘Wij weten niets, ik vertrouw erop dat hij helemaal herstelt. Alles komt goed.'

De ober zet het hoofdgerecht op tafel: voor mij gemarineerde eend en voor Marc een groot stuk biefstuk.
Ik zie hoe hij - ondanks alles - geniet van de maaltijd.

‘Marc, ik heb je iets te zeggen.'
Hij kijkt me verbaasd aan.
Ik barst los en vertel hem alles wat ik jarenlang verzwegen heb. Steeds maar herhaal ik dat ik alleen van hem gehouden heb en dat hij voor Paul de echte vader is.
Ik zie zijn blik veranderen van ongeloof, verbijstering naar woede. Zijn gezicht wordt grauw; nu is hij degene die zwijgt.
Hij staat plotseling op loopt weg. Ik loop hem achterna en pak hem vast:
‘Marc, natuurlijk ben je kwaad, maar laten we nu aan onze zoon denken. Hij heeft ons nu meer nodig dan ooit.
‘Ik heb geen zoon meer,’ perst hij eruit terwijl hij opstaat en het restaurant uitloopt.






zondag 28 mei 2017

Kikkers


Kikkers. 
(een imitatio van 'Kwallen' van Frans Kuipers)

Drijvende dril in de vijver, 
Een tapijt van licht weerspiegeld in water, 
Glanzende belofte van leven. 

Krioelende kikkervisjes. 
Elkaar verdringend in de kom. 

Kwaakblazen als ballonnen. 
(Ze bestaan slechts uit lucht.) 

Ze lokken en verleiden. 
(Eigendunk is hun motor.) 

Met lange achterpoten 
Vol kracht 
Zetten zij zich af
Tegen vermeende vijanden 

Kikkers.
Politici zijn kikkers

@Nel Goudriaan, 27 mei 2017

maandag 22 mei 2017

Zwijgen

Met gesloten ogen luister ik naar de geluiden van buiten: een merel zingt, eksters maken kabaal in de dakgoot, een vroege krantenbezorger gaat fluitend voorbij. Even lijkt alles weer gewoon.
Ik tast naar mijn mobiele telefoon om te zien hoe laat het is. Het scherm blijft zwart. 
Pas nu realiseer ik me dat ik nog geen enkel piepje heb gehoord; ik doe de telefoon in de oplader, stap mijn bed uit en loop naar beneden. Het is daar vreemd stil. Als ik de koelkast open, zie ik dat het lichtje niet brandt. Ik verlang naar de troost van warme koffie, maar er is slechts een glas   water uit de kraan. Geen geluid van een radiator; ijzig koud is het.

Ik roep je: ‘Laat me niet alleen in deze oorverdovende stilte,' maar je zwijgt. Ik ga terug naar bed en trek jouw deken om me heen. Jouw geur is verdwenen, je kussen ruikt naar wasverzachter: een misselijkmakende rozengeur. Ik kon niet voorkomen dat ze jouw beddengoed wasten.
Geklop op de buitendeur: ‘Doe open alsjeblieft.'
Ik herken de stem van de buurvrouw en wens dat ze verdwijnt. 
Nog dieper kruip ik onder de deken. Ik wil even helemaal niets. Slechts stilte om me heen, de merels en eksters zwijgen met me mee ...

Plots rinkelt de telefoon, de radiator borrelt, lichten knipperen aan. Ik kom onder mijn deken vandaan. 
‘Ik ben zo bij je.'

Zacht trek ik de voordeur achter me dicht en loop de straat uit, regelrecht naar het bankje. De bloemenkransen op de vers omgewoelde aarde zijn verlept. De letters op het lint zijn nog goed leesbaar; ‘Ik heb je lief.'





woensdag 29 maart 2017

Barmhartig

Zijn T-shirt is doorweekt, zweet druipt van zijn gezicht. Tevergeefs probeert hij overeind te komen. Het asfalt is gloeiendheet in de brandende zon.
Waar ben ik, vraagt hij zich vertwijfeld af. De stekende pijn in zijn onderbuik beneemt hem de adem. Flarden van herinneringen komen boven: ‘Vuile poot, flikker op …'  Dan zakt hij weg.

Naderende voetstappen. Als hij zijn ogen opslaat, ziet hij een pastoor: ‘Sorry, broeder, maar de mis begint zo.' En hij loopt weg.
Even later buigt een vrouw zich over hem heen: ’Ik zal 112 bellen.' Ook zij verdwijnt.

Een zwerver maakt zijn veters vast, staat op en strompelt naar de man:
‘Is er dan helemaal niemand die een poot uitsteekt? Kom, vriend, ik draag je wel.'

zaterdag 18 maart 2017

Zilverschoon




‘Spreken is zilver, zwijgen is goud,' zegt hij, als hij haar toestopt.
‘Jij bent al groot, ik weet zeker dat je een geheim kunt bewaren.'
Josine knikt, natuurlijk kan ze dat.
‘Goed zo, anders kom ik niet meer oppassen. Je bent vast niet graag alleen als je vader en moeder er niet zijn.'
Ze hoort hoe hij de trap afloopt en ze weet dat hij daarna de koelkast zal openen. Pap zegt regelmatig dat er maar eens een andere oppas moet komen omdat oom Peter te veel van zijn bier drinkt. Mam vindt dat onzin.
Ze kan de slaap niet vatten: de buikpijn en de vieze smaak in haar mond zijn niet verdwenen na het drinken van een glas cola ...

‘En, ben je lief gaan slapen gisteravond? Was het gezellig met oom Peter? Hebben jullie nog leuke spelletjes gespeeld?'
Vragen, vragen. De antwoorden blijven steken in haar keel. 'Ja, leuk,' mompelt ze tenslotte.
En straks op school in de kring komt weer de vraag om iets te vertellen over het weekend. De angst dat alle blikken op haar zijn gericht. Ze weet nu al dat ze haar mond zal houden.

Vandaag gaat de klas op excursie.. Als ze langs een veld lopen, ziet ze prachtige gele bloemen met glanzende zilveren bladeren.
‘Deze bloem heet zilverschoon,' zegt de juf.
‘Bestaat er ook goudschoon?'
’Nee. dat bestaat niet.'
 Josine plukt er een paar om mee naar huis te nemen.

Thuis zet ze de bloemen in een vaas. ‘Zilverschoon, zilverschoon,' zegt ze en nog eens. Dat klinkt veel mooier dan goudschoon. Zwijgen is trouwens ook een raar woord. En van geheimen heeft ze haar buik vol. Spréken zal ze: ze gaat voortaan voor zilver, niet langer voor goud.
‘Kijk eens, mam, wat een mooie bloemen. Ze zijn voor jou. Ik moet je iets vertellen.'

Geschreven bij weekopdracht #134 SchrijvenOnline

woensdag 15 maart 2017

Voorbij (2)

I


Voorbij

Jij kwam voorbij
we lachten
de nachten 
waren zwoel en eindeloos
we zongen en bedwongen 
zorgeloos
bergen en wereldzeeën 

We aten
van verboden vruchten 
en duchtten geen gevaar
toen de slangen kwamen
huilden en schuilden we
bij elkaar

We dachten 
dat we eeuwig waren
maar jij ging voorbij
de poorten van het paradijs 
en werd een stipje
aan mijn horizon 

@Nel Goudriaan 15 maart 2017

dinsdag 14 maart 2017

Voorbij (1)



Voorbij

Jij kwam voorbij
we lachten
we zongen en bedwongen 
bergen en wereldzeeën 
we huilden en schuilden
bij elkaar

We dachten 
dat we eeuwig waren
maar jij ging voorbij
mijn grenzen
en werd een stipje
aan mijn horizon 

@Nel Goudriaan 14 maart 2017

Ultrakorte verhalen SchrijvenOnline (3)


Geslepen

De rode wollen jas zit haar als gegoten. Ze bekijkt zichzelf met welgevallen in de spiegel. Ze steekt haar handen in de diepe zakken en glimlacht tegen zichzelf. Dit zou haar vader  eens moeten zien! Hij heeft het altijd al gezegd: ‘Jij gaat het ver schoppen, Jopie!' Tegenwoordig heet ze Josephine. Hij heeft haar de fijne kneepjes van het vak geleerd;  niemand kan zo goed het breekijzer hanteren als hij. Zij heeft dat gereedschap niet nodig: haar geslepen tong is een uitstekend werktuig.

Ze belt aan bij een villa: 
 ‘Goedemiddag, vanaf vandaag zal ik uw bankzaken perfect regelen.'


Leeg huis

Leeg  is het huis, kaal zijn de muren. Witte plekken verraden
afwezige schilderijen.Hier woonden zij; hier leefden zij.
Daar in de hoek stond zijn stoel. Intens genietend rookte hij pijp, later sigaar
en het plafond kleurde langzaam lichtbruin

Leeg  is de keuken. Potten, pannen, pollepels wachten bij de kringloop
op een nieuw bestaan. Nooit meer de geuren van hutspot, bloemkool of gebakken schol
In de container voor het huis overtollige restanten, ooit gekoesterd. Nu oud vuil.

Vol met aantekeningen staat zijn agenda die ik tevoorschijn haal uit een oude koffer. Ik lees en even is hij zeer nabij.

Hemels

In de stille zaal klinken de ijle klanken van haar viool. De strijkstok danst over de snaren. Het publiek luistert ademloos. Zij is één met de muziek. Haar instrument koestert ze, alsof het haar kind is. Als je goed luistert, hoor je een menselijke stem, zo intens, dat ze regelrecht de ziel raakt. Ze voert het publiek mee naar hemelse sferen. Even geen ellende in de wereld.

Dan het einde, de stilte en het daverende applaus. Ze is terug op aarde. Ze kijkt liefdevol naar haar viool, nu nog een replica. Eens zal ze een echte Stradivarius bespelen.

Kleine heraut 

‘Mam, waarom maken die mannen op de televisie ruzie?'
‘Dat is geen ruzie, maar een debat.'
‘Waarom kijken ze dan zo boos naar die meneer met het witte haar?'
‘Ze vinden hem onverdraagzaam.'
‘Wat betekent dat? Ik vind het geen leuk programma.'
Ik zet de televisie uit. 

Hij pakt zijn doos met Lego en bouwt een huis. In de tuin plaatst hij een tafel met stoeltjes. Daarop zet hij alle poppetjes en dieren neer die hij heeft. 
'Mam, kijk: een debat in de tuin. De dieren praten ook mee. Ze lachen samen.'
'Kleine heraut van de vrede,' zeg ik.

Toch maar niet

“Aan mijn lijf geen polonaise meer."
“Maar vader, deze experimentele behandeling is een nieuwe kans.”
“Ik wil niet meer.”
“Je geeft de strijd toch niet op? We kunnen je nog niet missen.”
Ik ben doodmoe. Ik voer mijn eigen strijd: ik moet loslaten. Accepteren dat het voorbij is. Afscheid nemen van mijn dierbaren. Al dat gepraat over vechten tegen mijn ziekte is zinloos geblaat. Winnen of verliezen heb ik niet zelf in de hand.

Mijn dochter streelt mij zachtjes over mijn wang. We kijken elkaar aan. Ze opent haar mond om iets te zeggen. Toch maar niet …

Man in pak

Op een zaterdag zat hij er opeens: gekleed in een driedelig pak. De drie zwervers die op dezelfde bank hun dagelijkse hoeveelheid bier dronken, merkten hem niet op. Uit een plastic tas kwamen twee flessen wijn en een glas tevoorschijn.
Hij schonk de wijn in en begon te drinken. Na een paar uur vertrok hij, twee lege flessen achterlatend. Dit ritueel herhaalde zich wekelijks. Niemand wist wie hij was. Nooit sprak hij een woord.

Op een dag verscheen een vrouw; ze trok hem aan zijn arm en schreeuwde dat hij moest meekomen. Hij liet zich als een lam meevoeren.

Nieuwe heup

Ze schuifelt naar de deur en laat hem binnen. Hij neemt plaats tegenover haar.
‘Hebt u familie in de buurt?'
‘Nee, alleen een neef in Canada.'
‘Buren, vrienden, kennissen?'
‘De meesten zijn overleden, de buren zijn oud'
'Gaat u vaak naar buiten?'
‘Dat lukt nu niet.'
‘U komt helaas niet in aanmerking voor een nieuwe heup. Uw netwerk is ontoereikend. Maar goed nieuws: u hebt recht op gratis stervensbegeleiding inclusief pil. U voldoet aan alle criteria voor een voltooid leven...' 

Plotseling voelt ze een kracht, die ze lang ontbeerde. Ze staat op en duwt de man de deur uit.

Pechvogels (1)

 “We hebben gewoon domme pech.”
“Wat nou, dit is oneerlijk, geméén.”
“Kom op zeg, doe even normaal.”
“Als jij de vorige maand niet zo dom was geweest ons abonnement op te zeggen …”
“Als, als, ... je was het er zelf mee eens.”
“Ik aarzelde nog; jij dramde maar door.”
“We speelden al jaren mee en hebben nooit iets gewonnen. We zouden  het geld opzij leggen en sparen voor een droomreis.”
“Onze hele straat kan op droomreis, omdat hier de PostcodeKanjer is gevallen.”
“Maak je niet druk, straks krijgen wij, als alle buren naar hun droomvilla's  zijn vertrokken, de hoofdprijs: rust.”

Pechvogels (2)

“Yes, gewonnen! Hoeveel loten hebben we ook al weer?”
“Drie!"
“Eindelijk kunnen we die cruise naar de Caraïben maken. En... verhuizen naar een betere buurt.”
“Wist je dat de buren vorige maand hun abonnement hebben opgezegd? Zij vissen achter het net.”
“Dat verdienen die arrogante lui. Vriendelijk in je gezicht, maar in werkelijkheid kijken ze op je neer.
Die toon waarop ze zei, dat zíj niet meer meededen aan die flauwekul van de Postcodeloterij... Ze zouden zelf wel sparen voor een reis. Haha, later met de rollator."
“Een gevalletje van dikke pech gehad.”

zaterdag 18 februari 2017

Ultrakorte Verhalen Schrijven Online (2)

Dansen met Gilles

‘Laten we dansen, liefste, dansen aan de zee,' zingt ze. Gilles zong dit lied vaak voor haar.
De andere tafelgenoten staren voor zich uit.
‘Goedemorgen, mevrouw Glimmen, wat zijn we vrolijk,' klinkt de stem van zuster Joke, ’u treft het: vandaag is het douchedag.'

Als het warme water langs haar lijf stroomt, danst ze weer met Gilles in de golven. Hij tilt haar omhoog, vangt haar op en kust haar met zoute lippen.
 ‘We zijn weer klaar. Snel aankleden en naar de koffietafel.'
Vanuit de verte ziet ze Gilles lopen. Natuurlijk zal hij haar nooit in de steek laten.

Spijt

’Je doet het toch niet, hè?' roept mijn vrouw, als ik het stemhokje binnenstap. Een paar wekenlang heb ik hem vertroeteld, verzorgd en van wijze raad voorzien. Ik sta hoog in de ranglijst van beste Kamergotchibaasjes. Eenentwintig dagen heb ik Geert in leven gehouden. Moet ik hem nu laten stikken?
Ik pak het rode potlood met scherp geslepen punt. Niemand hoeft het te weten...
Ik kleur binnen de lijnen.
'Wauw,' hoor ik hem weer zeggen.  
 
‘Nee natuurlijk niet,' zeg ik tegen haar.
Als ik de verkiezingsuitslag zie, ontwaak ik uit mijn roes. Er is geen weg terug.

Ochtendstond

Het bos ruikt naar frisse morgendauw. De eerste zonnestralen schijnen door de bomen en vormen schaduwen op het pad. Een vroege jogger loopt zijn morgenrun. In gedachten verzonken, totdat zijn oog valt op de glans van iets kleins onder een eikenboom. Hij vertraagt zijn pas, bukt zich en pakt een goudkleurige aansteker op.  Met zijn mouw veegt hij de aarde weg. Hij leest de gegraveerde tekst: “Aurora, licht van mijn leven.”
Bij de jogger, normaal gesproken een nuchter ochtendmens, glinstert weemoedig een traan. Deze ochtendstond heeft goud in de mond.

De puntenslijper

Ze noemen hem ‘Puntenslijper': een lange, spichtige man. Hij zit aan een keurig opgeruimd bureau, waarop naast elkaar drie potloden met scherpe punten liggen. Hij is iemand, die graag de puntjes op de i zet. 
Hij heeft een geslepen tong, een scherpe blik.  Als hij je aankijkt, lijkt het, alsof hij dwars door je heen kijkt. Van alles maakt hij een punt: een echte scherpslijper.
Om strikt half elf drinkt alleen een kopje koffie; om precies half een opent hij zijn broodtrommel. 

Hij heeft geen vrienden. En daar maakt hij dan -vreemd genoeg- geen punt van.


Moordenaar
(Vervolg op ‘Graven' 15-02-2017)

Vol goede moed begint de man met de oranje tuinbroek aan zijn karwei. Wat gisteren niet is gelukt, moet vandaag af. 
‘Het is een moordenaar, mevrouwtje,' zegt hij, als hij mij met ontzag naar de grote boormachine ziet kijken.
‘Ik hoop, dat er nog iets heel blijft,' antwoord ik.
Intussen is het in huis ijzig koud, want het gas is afgesloten. Het geluid van de boor doordringt alles. 
‘Komt allemaal goed,' zegt hij, als ik hem warme koffie aanbied.

Vanuit mijn ooghoek zie ik een muis uit het gat wegrennen.
Ik ril; dit komt niet meer goed ...


Graven

De bel gaat. Als ik de deur open, zie ik een grote, logge man in een oranje tuinbroek met daaronder een blauwe trui. Zijn gezicht is vol stoppels, zijn handen zijn zwart van aangekoekt vuil.
‘Goedemiddag mevrouwtje, ik kom de gasbuizen vervangen.'

Een paar uur later heeft hij een diepe kuil gegraven. Hij staat tot zijn middel in de aarde. Het zit niet mee, het gaat hem niet lukken het karwei op tijd af te krijgen:
 ‘Eerst schaften bij moeder de vrouw. Morgen is er weer een dag.'
Ik kijk hem verbijsterd na, voor mijn deur gaapt een gat.

dinsdag 7 februari 2017

Ultrakorte verhalen Schrijven Online

Ochtendstond

Het bos ruikt naar frisse morgendauw. De eerste zonnestralen schijnen door de bomen en vormen schaduwen op het pad. Een vroege jogger loopt zijn morgenrun. In gedachten verzonken, totdat zijn oog valt op de glans van iets kleins onder een eikenboom. Hij vertraagt zijn pas, bukt zich en pakt een goudkleurige aansteker op.  Met zijn mouw veegt hij de aarde weg. Hij leest de gegraveerde tekst: “Aurora, licht van mijn leven.”

Bij de jogger, normaal gesproken een nuchter ochtendmens, glinstert weemoedig een traan. Deze ochtendstond heeft goud in de mond.

Troost

Wit, heel veel wit om me heen. In de verte vaag het geluid van voetstappen. Als ik mijn ogen weer sluit, zie ik beelden in vele kleuren aan me voorbijtrekken.

Dan gaat de deur zachtjes open. Er klinkt een stem: “Je bent er weer.” Ik wil antwoorden, maar er vormen zich geen woorden. Je legt je handen op mijn wang, ik voel je nabijheid als een warme deken van troost op mijn koude lichaam.


Ook dat nog

Sinds ik Karel ken, kan ik mijn geluk niet op. Liefde op het eerste gezicht: we botsten tegen elkaar in de supermarkt. Pats, boem, raak. Hij is lief, charmant: elke week brengt hij rode rozen voor me mee.

Vanmorgen stond hij huilend op de stoep. Zijn medecompagnon was met de noorderzon vertrokken en had de bankrekening leeggeplunderd. 
‘Maar jochie, dan help ik je toch.’
Direct tienduizend euro overgemaakt. Mijn vriendinnen verklaren me voor gek.  Allemaal jaloezie.

Ik verlang naar zijn stem en bel hem.
‘Dit nummer is momenteel niet bereikbaar.’
Ocharme, zijn telefoon is gestolen. Ook dát nog!

Wachten

Een zacht briesje strijkt over haar gezicht.
De milde meiregen laat druppels achter, zodat haar huid een mooie glans krijgt.
Zij wacht, maar hij verschijnt niet.

De storm steekt op. Een windvlaag doet haar haren wapperen. Hagel striemt haar huid, die langzaam rood kleurt. De kou trekt in haar botten. Het wordt donker. In de nachtstilte staart ze voor zich uit. Ze wacht, maar hij verschijnt niet.

De morgenzon streelt haar huid. Een plotseling geruis in de struiken doorbreekt de stilte. ‘Ik ben er,' fluistert hij.
Het wordt weer stil. Hij is voorbijgegaan. Zij richt zich op.

Eindeloos 

‘Ik zou nog één keer willen zien hoe de zon ondergaat,' zei je, toen je wist dat het einde nabij was. 
Ik begreep je wens: je kon intens genieten van het uitzicht. Deze zomer nog rende je als een blij kind vol levenslust over het strand. Uren kon je kijken naar het spel van de golven.

‘We moeten snel gaan, vóór het te laat is,' zei je. En ook dát begreep ik. Je keek me aan; ik wist dat woorden overbodig waren.
We gingen, we zaten, we zwegen. De tijd leek eindeloos. De zon nam op schitterende wijze afscheid.

Wit


Ondanks alles oogt de kamer licht en vrolijk.  De zon schijnt door het raam naar binnen en verlicht de ruimte. Haar oog valt op de foto naast de lege stoel. Hij kijkt haar lachend aan; het lijkt alsof zijn mond beweegt. De foto is als die ene witte pixel in het kleurenpalet, die alle licht naar zich toetrekt. Haar ogen zijn zo gefixeerd op het licht, dat voor even de duisternis in haar oplost.

Ze gaat zitten in zijn stoel, ze voelt hoe de zon haar lichaam verwarmt. Als ze haar ogen sluit, is hij haar even zeer nabij.

Zwart

Ze loopt de kamer binnen. Alles staat op dezelfde plek: zijn stoel bij het raam, de foto’s, de statige boekenkast. Op de vloer het kleed met warme rode en oranje tinten. 

Van buiten lijkt alles onveranderd, maar zij voelt hoe de kou optrekt vanuit haar botten. Haar ogen zijn gefixeerd op het duister. Het is alsof ze kijkt naar een kleurenpalet met één zwarte pixel, die niet in staat is enig licht uit te stralen, maar wel meedogenloos alle aandacht opeist.
Een dode pixel is niet meer te repareren. Ze gaat zitten in zijn stoel en sluit haar ogen.

Perfect

Niemand had het zien aankomen: ze vormden het ideale stel. Hij: knap, donker haar, glanzende carrière. Zij: blonde haren, altijd vrolijk en perfect gekleed.

De ravage had al helemaal niemand verwacht: serviesgoed in stukken, huisraad door de kamer gesmeten. Overal zwarte aarde van de kamerplant, die ooit uitstekend paste bij het designmeubilair. 

En toch gebeurde het op die stralende lentedag. Een dag die volmaakt had kunnen eindigen, als hij geen andere route naar huis genomen had. Hij zou de vrouw, die nóg beter paste bij het interieur, niet zijn tegengekomen. Dat laatste viel natuurlijk thuis niet in goede aarde.

Ontelbare tranen

De therapeut loopt zijn spreekkamer binnen, leest zijn aantekeningen, vult de doos met tissues en gaat zitten. Dan komt ze binnen. Een uur lang zwijgt ze. Bij de deur zegt ze: ‘Dit werkt dus niet.’

Hij blijft achter en staart naar de lege bladzijde op zijn schoot.
De regen weent langs de ramen. Ontelbare tranen zijn er gevloeid in deze kamer. Vele dozen met tissues zijn beland in zijn prullenmand.

Hij staat op. Het is genoeg geweest. Hij zet het raam open en gooit de tissues één voor één in de regen. Langzaam dwarrelt de witte wolk omlaag.

Misericordia

De ijle klanken van de muziek buitelen over elkaar heen. Tevergeefs probeer ik de afzonderlijke melodieën te volgen. Dan klinkt unisono: misericordia. Barmhartigheid, is er nog barmhartigheid? Ik word overvallen door heimwee naar wat was.
 Ik kijk opzij en pak je hand. 

 Het is koud in de kathedraal. Mijn hele lijf rilt. Jij lijkt geheel verzonken te zijn in de muziek. Ik knijp je. Heel even kijk je me aan. Je ogen glanzen; bemoedigend knik je me toe.
Stemmen smelten samen tot een hemelse harmonie. De mijne zal zich er nooit meer in mengen. Voortaan zal ik toehoorder zijn.

Tromgeroffel in de nacht

In de stilte van de nacht klinkt tromgeroffel. Eerst zacht, dan steeds luider. Zijn handen weten van geen ophouden; snel bewegen zijn vingers op het strakgespannen vel.
Terwijl hij doorspeelt, ziet hij beelden voor zich van zijn verre vaderland. Mannen, vrouwen en kinderen worden ruw uit hun huizen gesleurd en genadeloos neergeknald. De aarde kleurt langzaam rood
Hij speelt onafgebroken door in een opzwepend ritme.

Het geluid dringt diep door in de huizen. De buurt verheft zich. Dan staan ze voor hem. Gewillig loopt hij mee. Buren kijken zwijgend toe. Het wordt weer stil. De trommel blijft onaangeroerd achter.

donderdag 19 januari 2017

Ballade van de ontheemden





ze trekken voort in eindeloze rijen
ver weg van huis en haard
van jong tot hoogbejaard
een kreupele grijsaard zucht en baby’s schreien


vernederd, geschopt en geslagen
te veel om te verdragen 


met schamele resten van een vorig leven
een shirt, een pop, wat geld
een medicijn, een speld
zijn zij uit eigen vaderland verdreven


vernederd, geschopt en geslagen
te veel om te verdragen 


trotserend bittere kou en felle regen
een schamel onderdak
veel leed en ongemak
langs ongebaande grauwe wegen


vernederd, geschopt en geslagen
te veel om te verdragen


hun toekomstdromen zijn uiteengereten
de vijand sluimert overal
dorpen en steden in verval
ze zijn door god en mens vergeten 


vernederd, geschopt en geslagen
wie kan het onrecht nog verdragen?

dinsdag 17 januari 2017

Oprotten

Een vlijmende pijn, ze trappen me overal waar ze kunnen. Ik proef de smaak van stroperig bloed. Vanuit de verte een mannenstem: ‘Het is genoeg geweest,’ maar ze gaan door. Een warme straal loopt tussen mijn benen…
Kijk nou eens, hij pist in zijn broek van angst. 
Opnieuw schoppen in mijn buik.
Je hebt hier niets te zoeken. Rot op naar je eigen land. Blijf met je tengels van onze vrouwen af.

‘Stoppen, nú,’ hoor ik luid en duidelijk. Klappen, een schreeuw en er valt iemand bovenop me. Hij kreunt.
Je verdiende loon, vuile verrader.
Dan het geluid van wegrennende voetstappen. 

Als ik mijn ogen open, zie ik een grote groep zwijgende mensen. Ze druipen af als de sirenes klinken.

woensdag 4 januari 2017

Pantoem over schrijven




Schrijven is boetseren, schrijven is formeren 
Beelden onthullen en woorden weven 
Schrijven is schrappen, schrijven is leren
Ploeteren, zwoegen en scheppen van leven

 Beelden onthullen en woorden weven
Schrijven is de schaamte overwinnen 
Ploeteren, zwoegen en scheppen van leven 
Schrijven is opnieuw beginnen 

Schrijven is de schaamte overwinnen 
Kijken met de ogen van een kind
Schrijven is opnieuw beginnen 
Onstuimig waaien als een wervelwind

Kijken met de ogen van een kind
Spelen met zinnen, spelen met woorden
Onstuimig waaien als een wervelwind 
Luisteren naar klanken, luisteren naar akkoorden

Spelen met zinnen, spelen met woorden
Schrijven is schrappen, schrijven is leren
Luisteren naar klanken, luisteren naar akkoorden
Schrijven is boetseren, schrijven is formeren



Liefde in depot

IVervolgverhaal, geplaatst op 120w naar aanleiding van de weekwoorden depot, hoest, totem, metrum, wapenfeit, vijzel, ontheemd, elegiacus



Liefde in depot

1. Bevrijd

Op een dag besluit Madeleine een deel van haar voorraad liefde onder te brengen in een depot. Ze heeft te veel verspild aan behoeftige mannen; dat moet maar eens afgelopen zijn. De notaris vraagt een flink bedrag, maar dat heeft ze er graag voor over.

 Ze voelt zich bevrijd in de wetenschap dat haar overvloed aan liefde in veilige handen is.
Als ze op straat wordt aangesproken door mannen van het haar zo bekende type, roept ze vrolijk: ‘Vandaag niet’ en ze huppelt verder. Voor het eerst sinds tijden komt ze ’s avonds alleen thuis. Via de cateringservice laat ze een overheerlijke maaltijd bezorgen.
‘Goede keus,’ zegt de bezorger, ‘de liefde van de man gaat door de maag.’
Ze glimlacht.


2. Ochtendgloren

Ze  ontwaakt uit een weldadige slaap. De exquise maaltijd van de vorige avond is haar zeer goed bevallen. Toch knaagt er iets: een vreemde pijn in de buurt van de hartstreek maakt haar onrustig. Ook voelt ze een kriebeling in haar luchtpijp; een hevige hoestbui is het gevolg. Langzaam dringt het besef door dat ze haar voorraad liefde voor langere tijd heeft afgegeven in depot. Is het eigenlijk wel liefde of heeft ze medelijden en vrijgevigheid daarvoor aangezien? ‘Stop met piekeren', spreekt ze zichzelf toe.

Ze springt haar bed uit en laat een flinke plens koud water over haar gezicht lopen. In de ochtendstilte klinkt het geluid van de deurbel oorverdovend hard. Zal ze opendoen of de bel gewoon negeren?


3. De keuze

Madeleine staat oog in oog met een kleurig uitgedoste man die een grote koffer draagt.
‘Neemt u me niet kwalijk, mevrouw, ik beheer het depot liefde bij notaris Verhoeven. Uw voorraad is helaas besmet; het zuiveringsproces zal een jaar in beslag nemen. Tot zolang kunt u er niet over beschikken.’
‘Maar, als ik mijn liefde eerder nodig heb?’
‘Laat me binnen, alstublieft, ik bied u iets aan ter vervanging.’

Hij opent zijn koffer waarin zich houten totemdieren bevinden.
‘U mag er één uitkiezen en deze een jaar behouden. Denk er goed over na.’
U hebt de keuze uit een uil, die wijsheid symboliseert, een adelaar, symbool van kracht of een kraanvogel, teken van schoonheid.’

4. Berusting

Ze  kijkt naar de beeldjes van de uil, de adelaar en de kraanvogel. Slechts één ervan mag ze kiezen. De kraanvogel, symbool van de schoonheid, trekt het meest. Maar wat is schoonheid zonder liefde waard? Door haar hoofd speelt het metrum van een oud versje:

‘Wie telkens in de spiegel kijkt
en zich met schoonheid vleit
ontdekt de ware schoonheid niet
maar jaagt naar ijdelheid
.’

Maar zijn wijsheid en kracht ook niet ijdel als de liefde ontbreekt? Een onmogelijke keuze. Kracht zou ze goed kunnen gebruiken nu, maar wat heeft ze eraan zonder in staat te zijn te genieten van mooie dingen? Ze pakt het beeldje van de uil:
‘Met jouw wijsheid zal ik het moeten doen het komende jaar.’

Een gevoel van droefheid bevangt haar.

5. Balans

Madeleine bekijkt het beeldje van de uil: wat heeft de wijsheid haar opgeleverd deze eerste maanden? Welke wapenfeiten kan ze op haar lijstje plaatsen?
Allereerst: volledige rust in het hoofd, een serene stilte die weldadig aanvoelt. Geen gejaagdheid, niet meer het gevoel achter de tijd aan te rennen.
Ook is de voortdurende twijfel verdwenen, nu ze weloverwogen haar beslissingen neemt. Ze straalt die kalme zelfverzekerdheid ook naar anderen uit; ze vragen haar steeds vaker om raad. Ze heeft daardoor zelfs promotie gekregen op haar werk.
‘Dank je wel uil, ik ben blij dat ik voor jou gekozen heb.’

Toch knaagt het vanbinnen, vooral ’s nachts, wanneer verlangens naar ongeremde vrolijkheid, warmte en vlinders in haar buik de kop opsteken

6. Kracht

‘Toeval bestaat niet,’ zegt hij, als ze elkaar onverwacht op straat tegenkomen. Madeleine kijkt op: daar staat de man met de koffer.
‘Nu ik je zie, wil ik een aanbod doen: je mag de uil ruilen voor de adelaar of de kraanvogel.’
Het voelt als verraad als ze spontaan uitroept: ‘Ik kies de adelaar.’
Ze overhandigt hem de uil en als ze de adelaar overneemt, stroomt de energie als een frisse wind haar lichaam binnen. 

Haar humeur is flink opgevijzeld als ze -overborrelend van ideeën – haar werk bereikt. Ze spoort haar collega’s aan nieuwe kansen te grijpen. Verbeeldt ze het zich of kijken haar vrouwelijke collega’s haar bevreemd aan? En fluistert Frans nu echt:
’Madeleine is agressief vandaag.’
Ze huivert.

7. Ontheemd

‘Mensen, ik ga ervandoor,’ roept Madeleine, ‘ik heb het gevoel dat ik mijn energie beter kan besteden.’ En weg is ze, haar collega’s in verbazing achterlatend. ‘Ik keer niet meer terug’, zegt ze hardop tegen zichzelf. Ze stapt naar de fietsenwinkel, koopt een racefiets en rijdt vervolgens in een razendsnel tempo regelrecht naar zee. Haar fiets gooit ze op het strand en ze loopt naar de golven. Het geluid van de aanrollende golven doet het bloed in haar aderen sneller stromen.

Ze werpt haar kleding uit en rent in zee. Met krachtige slagen zwemt ze een eind weg. Even helemaal niets: geen mensen om zich heen, geen zorgen. Slechts de kracht van de adelaar. Ontheemd is ze, maar intens gelukkig.

8. Schoonheid

Verkwikt verlaat Madeleine het strand en stapt op de fiets. Het begint al te schemeren als ze in de verte het bos ziet waar ze als kind vele uren heeft doorgebracht. Even uitrusten bij de Sterrenvijver: deze naam heeft ze ooit bedacht, omdat er acht paden stervormig op uitkomen. Ze neemt plaats op een bankje en sluit haar ogen…

Welluidende harpmuziek streelt haar oren, daarbij een stem zo zuiver dat heimwee haar bevangt. Ze ziet een man met een rode hoed:
‘Wie bent u?’
‘Ik ben Elegiacus. ik zing over mijn verloren geliefde. Zo is ze weer heel dicht bij me.’
‘Wonderschoon.’
‘Plato schreef al: Schoonheid is zichtbaar geworden liefde.’
Als ze naar omhoog kijkt, ziet ze een kraanvogel voorbijvliegen.