Breekpunt
‘Laten
we niet meteen naar huis gaan, maar naar ‘ons' restaurant.'
‘Alsof
we iets te vieren hebben …’
‘Even
rustig praten samen in een andere omgeving. Dat hebben we nu nodig, Marc.'
Hij
knikt.
Het
is stil in de auto, als we op de snelweg rijden. Ik kijk van opzij naar Marc:
hij houdt zijn lippen op elkaar geklemd. Zo zag hij er ook twaalf jaar geleden
uit, toen we het ziekenhuis verlieten.
‘We
mogen de hoop niet opgeven,' zeg ik meer tegen mezelf dan tegen hem.
Ik
sluit mijn ogen en zie de scène weer helemaal langstrekken: de arts die ons
nauwelijks durfde aan te kijken, de vraag naar erfelijke ziektes in onze
families, maar vooral de blik van Marc, de wanhoop en de angst die eruit
spraken.
‘De kans op volledige genezing is niet groot,
tenzij een direct familielid een nier doneert', sprak de arts.
Marc
sloeg beschermend zijn arm om Paul heen.
‘Het
komt goed, jongen,' zei hij. ‘Als je beter bent, gaan we weer samen
voetballen.'
...
Ik
denk aan die andere diagnose: 'De kans dat u samen kinderen zult krijgen is
uiterst miniem.'
Een
jaar later werd Paul geboren. Marc was uitzinnig van blijdschap. ‘Ik heb het
altijd geweten dat ik vader zou worden,' riep hij. Toen hij zag dat bij mij de
tranen over de wangen liepen, streelde hij me. ‘Vreugdetranen zijn het. Zie je
wel, er gebeuren nog wonderen.'
Ik
merk nu pas dat we stilstaan bij een benzinestation. Marc stapt uit om te
tanken. Als hij na een tijdje terugkomt, is zijn blik anders. Ik zie een
vastberadenheid die ik van hem ken.
‘Alles
zal ik voor hem doen: we halen de beste artsen erbij. Ik stel me beschikbaar
voor bloedtransfusie en transplantatie van mijn nier. Wie is daar meer geschikt
voor dan zijn bloedeigen vader?'
Ik
knik, maar mijn hart gaat als een razende tekeer. Dit moment heb ik altijd al gevreesd.
‘Wat
ben je stil,' zegt hij.
‘Laat
me maar even.'
‘Ik
wil er helemaal voor je zijn, juist nu.'
...
‘Ook
wil ik een second opinion. We moeten vechten, Inge, en niet lijdzaam
afwachten.'
‘Straks
in het restaurant praten we verder.'
Als
we onder andere omstandigheden hier zouden zijn, zou ik genieten van deze
prachtige plek: bloeiende kastanjebomen en rododendrons. Nu wens dat de bomen
kaal zijn; ook de vogels mogen stoppen met hun uitbundige gezang.
De
ober wijst ons een tafel aan bij het raam. De menukeuze laat ik aan Marc over.
Honger heb ik toch niet.
‘Inge,
onze Paul is door een wonder geboren. Ook toen was alle hoop de bodem
ingeslagen. Zullen we hem alsnog verliezen? Dat geloof ik niet; help me
alsjeblieft in deze strijd.'
De
ober bezorgt het voorgerecht.
‘Pas
op, mevrouw, mijnheer, de soep is zeer heet.'
Ik
brand mijn tong, maar dat deert me niet. Nu kan ik nog even zwijgen en de
illusie in stand houden. Al die jaren hield ik mijn mond om Marc geen pijn te
hoeven doen.
Ik weet dat ik in één klap zijn leven zal verwoesten,
als ik hem de waarheid vertel, maar de ziekte van Paul maakt dat ik geen keus
meer heb. Een foute beslissing nam ik om Marc in het ongewisse te laten.
‘Inge,
waar ben je met je gedachten?'
‘Ik
zie steeds Paul voor me in dat ziekenhuisbed: inwit, maar zijn ogen stonden
helder. Vol goede moed is hij, terwijl wij weten …'
‘Wij
weten niets, ik vertrouw erop dat hij helemaal herstelt. Alles komt goed.'
De
ober zet het hoofdgerecht op tafel: voor mij gemarineerde eend en voor Marc een
groot stuk biefstuk.
Ik
zie hoe hij - ondanks alles - geniet van de maaltijd.
‘Marc,
ik heb je iets te zeggen.'
Hij
kijkt me verbaasd aan.
Ik
barst los en vertel hem alles wat ik jarenlang verzwegen heb. Steeds maar
herhaal ik dat ik alleen van hem gehouden heb en dat hij voor Paul de echte
vader is.
Ik
zie zijn blik veranderen van ongeloof, verbijstering naar woede. Zijn gezicht
wordt grauw; nu is hij degene die zwijgt.
Hij
staat plotseling op loopt weg. Ik loop hem achterna en pak hem vast:
‘Marc,
natuurlijk ben je kwaad, maar laten we nu aan onze zoon denken. Hij heeft ons
nu meer nodig dan ooit.
‘Ik
heb geen zoon meer,’ perst hij eruit terwijl hij opstaat en het restaurant uitloopt.